Scheepsrampen brachten op Ameland brood op de plank

Het leven op Ameland in de tijd van Hidde Dirks Kat

Door Aukje van Dijk

Het is ijs en ijskoud als op eerste kerstdag 1799 een paar Amelanders de jonggezel Jan Rimkes Bloem totaal verkleumd in zijn boot op zee vinden. Op 17 december wilde Bloem zijn boot naar een beschutte plek brengen, kwam vast te zitten tussen het ijs en was afgedreven.  Negen dagen lang dobberde hij met het ijs mee, zonder vuur om zich warm te houden. Hij hield zich in leven door rauwe mosselen en een van boombast gemaakte trommel te eten. Jan Ritskes overleefde het avontuur, net als in 1784 een paar bij Ameland gestrande Zweedse zeelieden. Zij brachten het er levend vanaf door een varken te slachten en rauw op te eten.

 

Overlevingsverhalen als deze zijn geen uitzonderingen, maar veel vaker ging het wèl mis. Cornelis Pieter Sorgdrager noteert in zijn Memori Boeck - een kroniek die de periode 1779 -1826 omvat en dus bijna precies de periode beschrijft waarin Hidde Dirks Kat na de ramp in Groenland leefde - de scheepsrampen in de wateren rondom Ameland.  Sorgdrager vermeldt nauwgezet welk type schip het betreft, waar het vandaan komt en - heel belangrijk - de inhoud en de waarde van de geborgen lading. In deze notities vermeldt hij haast terloops de aantallen opvarenden die de eilanders samen met Gods helpende hand konden redden en de te betreuren slachtoffers. Soms klinkt er geschreeuw om hulp vanaf een schip dat voor de redders onbereikbaar is en keren de redders machteloos en terneergeslagen huiswaarts, omdat de schipbreukelingen reddeloos verloren zijn.  Een enkele keer zijn de omstandigheden van een reddingsoperatie zo aangrijpend, dat Sorgdrager er een paar zinnen aan wijdt. Zoals de redding van Jan Rimkes Bloem, de Zweedse zeelieden of de stranding van het fregat De Valk in 1799, waarbij meer dan 400 zeelieden omkwamen. Het waren er zoveel dat er niet genoeg hout was om alle doden in een kist te begraven.

 

Als Hidde Dirks Kat eind september 1778 van zijn onfortuinlijke reis uit Groenland terugkeert in Hollum kan het zo maar zijn dat niet veel mensen zich interesseren voor zijn belevenissen. Rampspoed op zee en de gevolgen ervan zijn hier maar al te bekend. Kat heeft het er levend vanaf gebracht. Vele anderen niet.

Het dagboek dat Kat heeft bijgehouden bergt hij op. Zelf praat hij waarschijnlijk niet veel over zijn belevenissen. Het weer en de zee zijn onvoorspelbare krachten waar de mens geen invloed op heeft. De zee zorgt voor welvaart, maar brengt mensen ook verdriet en bittere armoede. Zo is het nu eenmaal. Het hoort bij het leven van eilanders.

De galg is omgewaaid en vervangen door een steviger exemplaar

 

Cornelis Pieter Sorgdrager, winkelier en leraar bij de Mennisten Gemeente in Hollum, houdt vanaf begin januari 1779 aantekeningen bij over de gebeurtenissen op Ameland. Het weinige dat hij over het jaar 1778 – het jaar waarin Kat op Groenland strandde - noemenswaardig vindt betreft de galg. Deze is omgewaaid, maar inmiddels vervangen door een steviger exemplaar. Hij rept met geen woord over Hidde Dirks Kat, die trouwens kort na zijn onfortuinlijke reis van Ameland vertrekt. Misschien heeft hij na zijn laatste reis genoeg van de walvisvaart, waarschijnlijk ziet hij elders meer mogelijkheden om een goede boterham te verdienen. In de tweede helft van de 18e eeuw raakt de walvisvaart in verval.  Sorgdrager meldt in 1785 spijtig op dat het aantal commandeurs in tien jaar tijd van vijf à zes is teruggelopen tot twee.

Hidde Dirks Kat is na zijn avontuur op Groenland 32 jaar oud, intelligent en te ondernemend om op Ameland te blijven, waar nauwelijks droog brood valt te verdienen.  Steeds meer walvisvaarders vestigen zich in steden als Amsterdam of Hamburg om te gaan werken in de vrachtvaart. Duurden de verlofperiodes voor een walvisvaarder een hele winter, in de vrachtvaart zijn ze veel korter. Het loont in het geval van Kat niet de moeite om iedere keer terug te gaan naar Ameland. Hij vestigt zich in de buurt van Hamburg om daar een goed belegde boterham in de vrachtvaart te verdienen. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij in Hamburg regelmatig nieuws hoort van zijn geboorte-eiland, want meer Amelanders trokken naar Noord-Duitsland om daar hun geluk te beproeven. Een enkele keer komt Hidde Dirks voor familiebezoek terug naar Ameland en luistert daar naar de verhalen over voorspoed en tegenslag op het eiland.

 

Het leven op Ameland in het begin van de 19e eeuw is voor de meeste eilanders niet gemakkelijk. Er is een kleine groep redelijk welvarende burgers, die zich goed weet te redden. Het grootste deel van de Amelanders moet echter als boer of visser hard werken om het hoofd boven water te houden. Een enkeling verdient bij als timmerman, smid, wagenaar of als winkelier.  Veel ander werk is er niet.  Jonge mannen trekken weg, naar zee of de stad.

De boeren en de vissers hebben het moeilijk. Er is weinig goede grond voor akkerbouw en grasland voor het vee voor handen. De koeien worden ’s zomers op de kwelder geweid. Het weinige goede grasland is in gebruik als hooiland. Pas in de nazomer mag het vee binnen de veekering grazen. De boerenbedrijven zijn klein. Rampspoed ligt net als voor de vissers altijd op de loer.

Het water in de kanariekooi bevriest en de kieviten lopen versuft door de straten van Hollum

 

In 1799 is het tot ver in april extreem koud. Sorgdrager meldt dat het water in de kanariekooi in zijn woonkamer ’s nachts bevriest. De kieviten zoeken in de tuinen van Hollum naar eten. Ze zijn zo versuft dat je ze gewoon kunt oppakken. Door korte dooiperiodes is het ijs op de Waddenzee te onbetrouwbaar om naar Friesland te lopen of met de slee te berijden om voorraden te halen. De turf raakt op. De bakkers hebben nog wel wat meel in voorraad, maar kunnen slechts beperkt bakken. Om ongeregeldheden te voorkomen staat er bewaking bij de bakkerij als het brood uit de oven komt. “Hekken en stekken” verdwijnen in de kookkachels, de winkels raken door hun voorraden heen. Mensen lijden honger.

In april is het hooi voor de beesten op. Voor de boeren moet het verschrikkelijk zijn geweest om hun vee te zien en horen lijden. In hun wanhoop sturen ze de koeien naar buiten, “daar nog niets te eeten is zo dat veele van honger en koude sterven”.

Ook voor de vissers is de winter van 1798-1999 een groot drama. Door het barre weer kunnen ze niet uitvaren en ze verdienen geen cent. Het is bittere armoe in de visserswoninkjes. Pas half april kunnen ze voor het eerst weer de zee op. Zonder risico is dat niet. Enkele jaren daarvoor, in 1795, waren de Fransen de baas in ons land geworden. Ook op Ameland werden Franse soldaten ingekwartierd. De Engelsen en de Fransen zijn in die jaren elkaars doodsvijanden. Elk Hollands schip dat de Engelsen in beslag kunnen nemen, wordt opgebracht, met bemanning en al. Sorgdrager meldt geregeld dat de Amelander vissers onverhoeds terug moeten naar Ameland of helemaal niet kunnen uitvaren.  De tijd dat de neutraliteit van de vrijstaat Ameland door de Engelsen werd gerespecteerd, is voorbij. De angst om opgebracht te worden duurt tot 1815, wanneer Napoleon definitief wordt verslagen. Tot die tijd moeten de eilander vissers steeds alert zijn. Tel daarbij alle keren op dat het weer in de herfst en winter slecht is of de vangsten maar minnetjes zijn en je ziet dat je als visser in het leven niets cadeau krijgt. Of toch, enkele keren is er zoveel haring onder de kust dat ze je ze van het strand af kunt scheppen. Dan kunnen de Amelanders enkele dagen hun buik vol eten.

 

Na een rampjaar als 1799 moet er jaren hard gewerkt worden om er bovenop te komen. In de kerken bidt men om een goede oogst of visvangst en om verschoond te blijven van natuurgeweld. Helaas worden de gebeden niet altijd verhoord. Strenge winters, slechte visvangsten en te droge of te natte zomers volgen elkaar op. Net als stormen die over het eiland razen en dijkdoorbraken veroorzaken.  Met als triest dieptepunt de storm van oktober 1824 wanneer de dijken breken en er veel vee verdrinkt: in Hollum alleen al 54 en op heel Ameland 128 stuks.  In februari 1825 zijn de dijken nog niet volledig hersteld als opnieuw een hevige storm het eiland treft. De mieden veranderen in een kolkende zee, het water staat tot in de dorpen een meter hoog en de drinkwaterbakken zijn onbruikbaar door het zoute water. Veel huizen hebben grote schade of zijn totaal vernield. Enkele vissersschepen zijn tot wrak geslagen of losgeslagen en vermist. Er zijn gelukkig geen mensen omgekomen.

De regering stuurt een commissie om de schade op te nemen. Sorgdrager vermeldt het totaalbedrag voor het hele eiland: “f 16.953,00 na opgaaf van de Eijgenaars zelve, maar was overdreven.”

 

Hidde Dirks Kat is vanuit Altona bij Hamburg regelmatig terug geweest op Ameland. De laatste keer was eind 1823. Zijn oomzegger Meinke Cornelis zal hem bijgepraat hebben over de gebeurtenissen sinds zijn laatste bezoek. De overstromingen van 1824 en 1825 moesten toen nog komen, maar er zal genoeg stof tot praten zijn geweest. Hidde Dirks Kat overlijdt plotseling in januari 1824 in Hollum. Hier ligt hij ook begraven. Een eenvoudige grafzerk op het kerkhof herinnert de chroniqueur van een scheepsramp bij Groenland.

Cornelis Pieter Sorgdrager, de kroniekschrijver van het dagelijks leven op Ameland, overlijdt in augustus 1825, eveneens plotseling op de terugreis vanuit Amsterdam. Ook hij ligt in Hollum begraven.


Dit artikel is opgenomen in het boek Hidde Dirks Kat, de meest vergeten schipbreuk uit de vaderlandse geschiedenis. Het boek is te koop in de museumwinkels en in de webwinkel.


De afbeeldingen op deze pagina zijn gemaakt door Jan Bulthuis. (1750 - 1801). Bulthuis bereisde het hele land en op tal van plaatsen tekende hij dorps-en stadsgezichten. Rond 1790 was Bulthuis op Ameland, waar hij deze tekeningen maakte. Van veel van de tekeningen van Bulthuis maakte Karel Frederik Bendorp kopergravures. Die zijn opgenomen in het boek Vaderlandsche gezichten of afbeeldingen, behoorende tot den Tegenwoordigen staat der Vereenigde Nederlanden. Het boek beslaat de jaren 1786 tot 1792 en werd uitgegeven door H. Gartman in Amsterdam